Interview CGT is geen kunstje, het is een ambacht

‘CGT is geen kunstje, het is een ambacht,’ zegt Kees Korrelboom stellig. Samen met Erik ten Broeke en Maarten van Dijk werkte hij aan de volledig herziene derde editie van Geïntegreerde cognitieve gedragstherapie. Het boek wordt door velen gezien als een klassieker binnen het CGT-landschap. Maar met de ontwikkelingen in het vak én in de praktijk werd het tijd voor een herziening. ‘Niet één pagina is hetzelfde gebleven.’
We spreken de drie auteurs over het belang van klinisch redeneren, het verschil tussen ‘doen wat vaak of soms werkt’ en ‘weten waarom het (niet voldoende) werkt’, en de oproep aan therapeuten om zichzelf niet te zien als protocoluitvoerder, maar als vakmens met denkruimte én verantwoordelijkheden.
CGT is méér dan het toepassen van protocollaire behandelingen
‘We hebben allemaal wel eens gemerkt dat CGT vastloopt,’ zegt Erik ten Broeke. ‘Dan voer je keurig het protocol uit, maar de patiënt knapt niet op. Sommige therapeuten denken dan: het ligt aan de patiënt. Wij zeggen: misschien ligt het aan je analyse of aan de uitvoering van je interventies.’
Daarmee raken de auteurs aan de kern van het boek. Geïntegreerde cognitieve gedragstherapie presenteert CGT als een systematische, samenhangende werkwijze — géén verzameling losse technieken. Dat vraagt van therapeuten niet alleen kennis van protocollen, maar ook vaardigheid in casusconceptualisatie en het vermogen om interventies te kiezen op basis van patiëntspecifieke kenmerken.
Een centrale rol is weggelegd voor FABA: de combinatie van functieanalyse (FA) en betekenisanalyse (BA). Volgens Maarten van Dijk helpt dit model therapeuten om grip te krijgen op twee kernvragen: wat doet deze patiënt dat niet helpend is, en waarom blijft hij dat doen? En: welke kennis is in het geheugen opgeslagen die verklaart dat de patiënt problematische emoties ervaart.?
‘FABA is geen invuloefening,’ zegt Van Dijk. ‘Het is een manier van denken. Je traint jezelf om systematisch te begrijpen wat gedrag in stand houdt en waardoor problematische emoties worden aangestuurd en waar je op moet aangrijpen.’
Een naslagwerk dat meebeweegt met de praktijk
De derde editie is geen cosmetische opfrisbeurt, benadrukken de auteurs. Er is nieuwe tekst toegevoegd over onder andere behandelgrenzen, afronding van therapie, en de valkuil van uitzichtloos doorbehandelen. Ook bevat het boek prototypische en specifieke FABA-schema’s die therapeuten kunnen gebruiken als denkkaders of vertrekpunt bij complexe maar ook bij soms schijnbaar eenvoudige casuïstiek.
Volgens de auteurs is er in deze editie meer ruimte gekomen voor praktische toepasbaarheid. Niet omdat therapeuten het model niet zouden begrijpen, maar juist omdat de dagelijkse praktijk vraagt om nog meer praktische helderheid en nog meer praktisch houvast. Het boek wil bruikbaar zijn op het moment dat je het nodig hebt — wanneer je vastloopt, wilt bijsturen of gewoon even wilt toetsen of je op de goede weg zit.
Ten Broeke vult aan: ‘We wilden dat het boek je iets leert, maar ook en vooral dat het je handelen beïnvloedt. Het moet richting geven als je vastloopt, vragen oproepen als je op routine werkt, en inspiratie geven als je wilt verbeteren.’
Therapie is geen eindeloos traject naar geluk.
Van behandeltraject naar behandelrichting
Een belangrijke rode draad in het boek is het idee van doelgestuurd behandelen. ‘Veel behandelingen blijven doorgaan zolang de klachten niet verdwenen zijn,’ zegt Korrelboom. ‘Maar wat als iemand nooit helemaal klachtvrij wordt? Dan blijf je behandelen zonder haalbaar concreet doel.’ Het boek pleit dan ook voor het expliciet formuleren van specifieke doelen, het evalueren van het effect en het, zo nodig, bijsturen op basis van die effectevaluaties.
‘Therapie is geen eindeloos traject naar geluk,’ stelt Korrelboom. ‘Je moet kunnen zeggen: dit is het doel, dit is het pad, en dit is het moment waarop we stoppen of bijsturen.’ Dat vergt niet alleen methodisch denken, maar ook kritische zelfreflectie. ‘De kernvraag is niet: doet de patiënt het goed genoeg? Maar: doe ik het goed genoeg als behandelaar?’. ‘Te veel therapeuten leggen het falen van therapie bij de patiënt, terwijl het soms gewoon geen goede interventie is geweest’, aldus Ten Broeke.
CGT als vakmanschap
Een opvallend terugkerend thema in het gesprek is dat CGT een vak is, niet alleen een verzameling technieken. De auteurs pleiten voor een professionele attitude waarin therapeuten zich blijven ontwikkelen, blijven lezen, blijven denken — en hun handelen altijd kunnen onderbouwen.
Van Dijk: ‘Het boek helpt je niet alleen om behandelingen beter vorm te geven, maar ook om jezelf als therapeut te versterken. Het leert je denken, structureren, differentiëren.’
Volgens Ten Broeke is dat precies wat CGT nodig heeft: therapeuten die niet alleen doen wat ze altijd deden, maar die weten waarom ze doen wat ze doen. ‘Ik wil therapeuten opleiden die hun therapeutisch handelen, dus ook als ze cognitieve gedragstherapie gebruiken, begrijpen en kunnen toepassen. Niet mensen die op de automatische piloot een protocol afwerken.’
Het boek nodigt dan ook uit tot verdieping. Het is geen handzaam gidsje voor op het nachtkastje, maar een gereedschapskist voor therapeuten die hun vak serieus nemen. ‘Ons vak is best ingewikkeld,’ zegt Ten Broeke. ‘Gedrag, emotie en betekenisverlening zijn complexe processen.’
Tot slot: wat hopen de auteurs dat therapeuten meenemen uit dit boek?
‘Bewuster denken, doelgerichter werken, en kritisch blijven kijken naar jezelf als behandelaar,’ zegt van Dijk. ‘Dat therapeuten het vak als vak gaan zien,’ voegt Korrelboom toe. ‘En beseffen dat daar vakmanschap, analyse en verantwoordelijkheid bij horen.’ Ten Broeke rondt af: ‘Dat ze na het lezen van dit boek niet meer zeggen: “Ik doe gewoon wat goed voelt.” Maar: “Ik doe dit — en ik weet waarom.”’
De boodschap van dit boek is helder: goede therapie vraagt om een helder hoofd, een scherp oog en de moed om bij te sturen als het nodig is.

Geïntegreerde cognitieve gedragstherapie (3e editie)
Kees Korrelboom, Erik ten Broeke, Maarten van Dijk
Meer info >